© BELGAIMMAGE

70 jaar stemrecht voor vrouwen, maar politiek blijft mannenbastion

Zeventig jaar na het toekennen van stemrecht aan vrouwen, blijft de politieke wereld een mannenbastion. Dat zegt geschiedenisprofessor aan de ULB Valérie Piette. Sinds vrouwen in ons land kunnen stemmen, op 27 maart 1948, zijn de rechten van vrouwen er nochtans aanzienlijk op vooruitgegaan.

Het hebben van stemrecht “verandert alles”, zegt ook professor sociaal recht aan de UCL Pascale Vielle. “De rechten van vrouwen gaan erop vooruit wanneer ze kunnen stemmen, en de partijen moeten met hun politiek aanbod hun stem winnen. Vooral na 1968 komen de rechten van vrouwen overeen met die van mannen. Vrouwen mogen bijvoorbeeld een bankrekening openen en cheques ondertekenen zonder de toestemming van hun echtgenoot. Die rechten waren er zonder het stemrecht nooit geweest.”

Toch duurt het dus even vooraleer er veranderingen zichtbaar zijn voor vrouwen. De eerste verkiezing waaraan de vrouwen mogen deelnemen, verloopt erg paternalistisch. “Men lachte met vrouwen door te doen alsof ze niet wisten hoe ze moesten stemmen, alsof ze geen politieke kennis hadden. Het parlement verandert niet en er worden amper vrouwen verkozen. Vrouwen hebben zich de vooroordelen eigen gemaakt en voelen zich niet waardig. Het idee bestaat dat het land bestuurd moet worden door een man”, zegt Valérie Piette.

Het aantal vrouwen in het parlement zal zelfs dalen. Terwijl er in 1961 nog 14 vrouwelijke parlementsleden waren, zal dat aantal dalen tot slechts 9 in 1965. In 1965 worden 8 vrouwen in de Kamer gestemd, en geen enkele in de Senaat.

Vrouwen ondervertegenwoordigd

“1968 is een keerpunt geweest, toen vrouwen op straat kwamen. Ze eisten arbeids- en economische rechten. Ze laten zich horen in de maatschappij, maar dat wordt niet weerspiegeld in de politieke wereld”, aldus Piette. “Er wordt aan de alarmbel getrokken en men begint zich af te vragen: waarom stemmen vrouwen niet voor vrouwen, waarom stellen politieke partijen geen vrouwen voor?”

In de jaren tachtig groeit het idee van quota rond het aantal vrouwelijke parlementsleden. Uiteindelijk zal het duren tot 1994, wanneer de wet Smet-Tobback oplegt dat een verkiezingslijst niet meer dan twee derde kandidaten van hetzelfde geslacht mag hebben.

Sindsdien gaat het aantal vrouwen in de politiek omhoog. Volgens cijfers van het Instituut voor de Gelijkheid van vrouwen en mannen waren er in de Kamer in 1995 18 vrouwelijke verkozenen (12 procent) en 17 in de Senaat (24 procent). Na de laatste verkiezingen van 2014 waren er in de Kamer 59 vrouwen (39 procent) en 30 (50 procent) in de Senaat.

Glazen plafond blijft bestaan

Er is een lange weg afgelegd, maar de politieke wereld blijft een mannenbastion, met mannelijke codes. “Vrouwelijke politici worden gereduceerd tot hun geslacht, tot hun vrouwelijkheid. Men spreekt meer over de vrouw dan over haar beleid. De media stellen zich vragen over hun kledij, hun kinderen, hun privéleven...”, aldus Piette. “Het glazen plafond blijft bestaan. Er is in België bijvoorbeeld nog nooit een vrouwelijke eerste minister geweest.”

Vielle wijst er bovendien op dat het moeilijk blijft om een evenwicht te bekomen tussen het aantal mannen en vrouwen op alle bestuursniveaus, ook buiten de politiek. Ze verwijst daarmee onder meer naar de economische en culturele wereld, de raden van bestuur van grote bedrijven en de universiteiten.

“Om tot een substantiële gelijkheid te komen, is er nog een enorme weg af te leggen. Macht wordt niet enkel bekomen in besluitvormingsorganen zoals het parlement. Vrouwen het recht geven om te stemmen is goed, maar het zou nog beter zijn om hen toegang te geven tot alle lagen van de maatschappij”, besluit Vielle.

Partner Content