© Getty Images/iStockphoto

Voorpublicatie: ‘De babyboomers vormen een historische generatie’

Lees een fragment uit ‘Wat als we straks 100 worden’ het nieuwe boek van Dirk Schyvinck dat volgende week verschijnt. Dirk Schyvinck pleit voor een jonge kijk op vergrijzing en een vernieuwende blik op de toekomst van het langere leven.

De eerste generatie die geboren werd met een levensverwachting die historisch en structureel boven de wettelijke pensioenleeftijd van vijfenzestig jaar zou liggen, zag kort na de Tweede Wereldoorlog het levenslicht. In de jaren na die oorlog was het aantal geboorten veel groter dan daarvoor. Veel gezinnen hadden hun familieplanning voor zover mogelijk tijdens deoorlogsjaren in de (schuil)kelder gezet. Daarna werden heel veel baby’s geboren.

Daarom wordt deze babygeneratie, geboren tussen plusminus 1945 en 1965, ook de babyboomgeneratie genoemd. Het is een heel aparte generatie. Alleen al omdat de leden ouder zullen worden dan wie ooit eerder in de geschiedenis. Als er immers één generatie is die (mee)genoten heeft van het terugdringen van de kindersterfte en de verbetering van de sterftecijfers op middelbare leeftijd, en ook meegeniet (of zal meegenieten) van de verbetering op latere leeftijd, dan is het de babyboomgeneratie wel.

In 1945 werd een generatie geboren van mensen die na hun pensioen een echt rustiger leven zouden kennen zonder onmiddellijk aan sterven te moeten denken. De gemiddelde levensverwachting bij geboorte was kort na de oorlog voor een mannelijke baby plus minus vierenzestig jaar. Toen deze mannelijke babyboomers in 2010 inderdaad vijfenzestig werden, lag de resterende levensverwachting van een vijfenzestigjarige man op meer dan zeventien jaar. Daarbij mogen we niet vergeten dat door systemen van vervroegd pensioen in de laatste decennia van de vorige eeuw de effectieve pensioenleeftijd vaak flink onder de zestig kroop.

Eigenlijk is de babyboomgereneratie een sandwichgeneratie tussen verleden en toekomst. Je zou ze degeneratie van de nieuwe ouderen kunnen noemen, letterlijk en figuurlijk.

Het is een generatie die niet meer jong is en toch zo jong mogelijk wil blijven, die op een andere manier veroudert dan de ouders, die trouwens vaak zelf ook nog in leven zijn. Een generatie die ongebreidelde hoop heeft meegemaakt, maar evengoed geconfronteerd werd met de grenzen van het systeem, zoals recent nog met de banken- en landencrisissen sinds 2008. Toen bleek dat er andere tijden aanbraken. Het financiële systeem dat we voordien kenden, mocht dan wel moeizaam overeind kruipen, 2008 was tevens het begin van een nieuwe technologische revolutie. In die periode gingen de allereerste babyboomers op pensioen, niettegenstaande ze nog twintig à vijfentwintig procent van hun leven tegoed hadden.

Die ‘nieuwe ouderen’ nemen een ongemakkelijke plaats in tussen de ‘oude ouderen’ en de jongere generaties die op een heel andere manier – versta: met veel meer technologie -opgroeien dan de babyboomers. Aan de ene kant willen de babyboomers niet oud worden genoemd, aan de andere kant fulmineren ze tegen de jeugd. Ze zijn de zogeheten ‘sandwichgeneratie’,waar ik zelf toe behoor. Tijd voor een korte biografie?

Mijn hoogzwangere moeder liep in 1958 nog door de straten van het Brusselse dorp van de wereldtentoonstelling, om een paar weken later van mij te bevallen. Ik was een kind van ouders die de Tweede Wereldoorlog hadden beleefd, met een broer (°1952) en een zus (°1951) die al in de eerste golf van de babyboom waren geboren. We woonden in een klein stationshuisje, dat aan een piepklein dorpsstationnetje plakte. Station en huis, samen kon je ze even goed een dorpshuis voor de va-en-vient van de generatiegenoten noemen. Ik zag deze generatie dus van dichtbij opgroeien. De wereld was klein, ondanks de start van de Europese Economische Gemeenschap en de Expo ’58.

Hoe dichtbij kan angst komen? Dicht genoeg om me als kind die sterke verhalen goed te herinneren.

We leefden in kleine gemeenschappen, geschaard rond de hoge kerktoren. Bang voor de grote wereld, waar we slechts sporadisch een glimp van opvingen. Met vaders en moeders die in de winter schaatsend op het nabij gelegen kanaal de gruwelijke verhalen van hún vaders en moeders over ‘den Duits’ bovenhaalden. Hoe koud het was toen ze als kind moesten vluchten, weg van het kanaal, weg van de vele bommen die ze zelf hadden zien liggen op een door de Duitsers aangelegd vliegveld. En die honger en die angst... Vooral die angst voor het Grote Kwaad was nooit ver weg. Toen er een schaatser door het ijs durfde te zakken, kreeg je er dan ook steevast een extra verhaal bovenop: het verhaal van januari 1953 toen de angst dat de watersnood die het nabijgelegen Zeeland zo hard had getroffen, zou overslaan naar de grenspolders van Oost-Vlaanderen. Hoe dichtbij kan angst komen? Dicht genoeg om me als kind die sterke verhalen goed te herinneren.

De oorlog had echter niet alleen angst meegebracht maar ook een spurt van de industriële ontwikkeling en productie die op het gebied van snelheid en mobiliteit een andere wereld zou openen. Met koplopers als Amerika en het Verenigd Koninkrijk groeide de auto-industrie geleidelijk uit tot een massa-industrie, die de kleine lokale producenten verdreef en plaats maakte voor grote merken uit zowat alle continenten. Ook thuis wilden we een nieuwe auto en al snel reden we met onze eerste Renault Dauphine. Ook wij wilden een tv en het duurde niet lang alvorens onze oude radio vervangen werd door een nieuw zwart-witscherm, echt cinema in huis. De nieuwe wereld had toen al te weinig plaats voor kleine, lokale stationnetjes en we verhuisden naar een stukje nieuwe verkavelde wereld met een lintbebouwing als buur. We groeiden op in een eigen huis op een stukje eigendom, met een eigen auto en een eigen tv. Een opgroeiende generatie met eigen echte tienerjaren, genietend van een eigen, lange jeugd.

Nooit eerder had de jeugd zo’n tienergeneratie gevormd. Met eigen beeld en klank. Ik was net geen tien toen mijn zus en broer op respectievelijk hun zestiende en zeventiende middenin Mei ’68 terechtkwamen. Van Joan Baez tot Miek & Roel, de muren van het nieuwe huis waren niet veilig voor de punaises van mijn Tienerklanken-zus. En toen de foto’s van Elvis uit Muziek Express niet mee werden verhuisd, verving mijn broer die door de grote ronde tong van Mick Jagger.

Je tong uitsteken moest, want je was jong en je wilde wat. Een jeans en later een parka, bijvoorbeeld. Uniseks was het ultieme symbool van de ‘nieuwe gelijkheid der seksen’. Bevrijd van oude conventies werd alles nieuw: de verbeelding kwam immers aan de macht. Muziek en symboliek verbonden ons tot een eigen generatie die anders was dan de (voor-)oorlogse.

Het ging verder dan een dans van hormonen, het ging over nieuwe visies en wereldbeelden die voortbouwden op wat zich voor de grote oorlogen had aangekondigd maar plots was stilgevallen door het grote veldslaggeweld.

Van puberend tot tegendraads, zoals de provo’s en de hippies in het Amsterdamse Vondelpark. Tegen de oorlog in Vietnam, want het ging over Make love, not war! Ook thuis durfde het al eens te stormen: de stille generatie tegen de nieuwe, ‘vrije’ generatie. Het ging verder dan een dans van hormonen, het ging over nieuwe visies en wereldbeelden die voortbouwden op wat zich voor de grote oorlogen had aangekondigd maar plots was stilgevallen door het grote veldslaggeweld. Dansen werd er volop gedaan. Niet in de saaie colleges, maar af en toe op brave thé dansants en later wekelijks wanneer de ‘Moeder der Studentenclubs’ iedere zaterdag de linten liet wapperen op muziek van de nieuwe deejays. ‘We’ bleven langer jong. En dat impliceerde dus ook langer studeren. Terwijl de vorige generatie al op haar zestiende al of niet voltijds op het land werkte, liepen wij fulltime middelbare school. Studie was toen namelijk de garantie op een nieuw soort leven. Een leven waar het volgen van hogere studies de nieuwe standaard zou worden.

En toen kwamen de jaren 70 en 80, en het werk riep. Een andere realiteit: werk vinden in tijden van oliecrisissen (tussen 1973 en 1979), daarvoor moest pas verbeelding aan de dag gelegd worden! Dat deed mijn zus en ze startte als stoffenontwerpster in een textielfabriek aan – om je maar een idee te geven – 125 euro per maand. Haar nieuwe gele Honda Amigo-bromfiets (wat een geluid!) was haar eerste, echte vriend. De eerste kennismaking met economie en werk mocht dan al wat hard zijn, de jaren 80 boosten ons als boomers. Mijn broer zag als ingenieur toekomst in de boomende industrie. Ikzelf kwam later in de ontluikende marketingindustrie terecht. De geschiedenis tussen de jaren 50 en de jaren 90 leest als een tgv en voor iemand die opgroeide in een klein stationnetje vol boemeltreintjes, is dat wel heel snel.

Industrie werd kennis en kennis werd stap voor stap de nieuwe economie. De protestgeneratie zong nog, maar mengde dit al te graag met de nieuwe geneugten van deze boomende economie. De vraag naar nieuwe consumptie- en later ook luxegoederen lag binnen het bereik van zowat alle lagen van de bevolking en beantwoordde steeds meer aan de behoefte van zelfontplooiing. De uitbouw van de gemengde economie genereerde tegelijkertijd een dynamiek aan de aanbodzijde. Vraag en aanbod vonden elkaar in nieuwe sectoren en het werk zou stap voor stap verschuiven van hand naar hoofd.

Kennis gaf tijd en plaats een nieuwe dimensie. Door de ineenstorting van het communisme in Oost-Europa zette de vrije markt een nieuwe internationale stap binnen de nieuwe geglobaliseerde wereld. In 1993 werd de Europese markt voltooid met de vier vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, personen en geld. Vrijheden die zich snel uitbreidden binnen de grote machten van de westerse wereld.

Had de generatie van na de oorlog deultieme vrijheid, de vrije wereld met zijnvrije markt en zijn vrijheid van denken,echt aan de macht gebracht?

Betekende deze ultieme vrijheid ook geen ultiem eindpunt van wat de bekende Amerikaanse politieke denker Francis Fukuyama in zijn gelijknamige boek ‘het einde van de geschiedenis’ noemde? Met name ‘het eindpunt van de ideologische evolutie van de mensheid en de universalisering van de westers liberale democratie als de ultieme vorm van menselijk bestuur’?

Toen op 11 september 2001 het terrorisme de torenhoge symbolen van de wereldhandel aanviel, werden we wakker met een andere waarheid. Want aan het ultieme model waaraan sedert de Tweede Wereldoorlog was gebouwd, bleken ook grenzen. Een lastige waarheid die ook wel andere inconvenient truths verried. De lastige waarheden waarmee Al Gore bijvoorbeeld sprak over grenzen aan de opwarming van de aarde. En nog later volgden de lastige waarheden van de ineenstorting van de financiële markten in 2008, wat zelfs enkele landen op de rand van de financiële afgrond bracht. Net toen zwaaiden de allereerste babyboomers af.

Ik werd vijftig jaar jong in augustus 2008. Vanaf mijn tweeëndertigste had ik gewerkt voor het Gemeentekrediet, dat inmiddels was uitgegroeid tot de internationale bancaire groep Dexia. Het publieke hoogtepunt van de financiële crisis viel quasi exact vijf weken na mijn verjaardag. Mijn wereld stond stil. Wie toen in het epicentrum van de financiële crisis zat, wist hoe dicht we bij een herhaling van de crisis van de jaren 30 kwamen, de ergste financiële crisis van de vorige eeuw. Bijna exact drie jaar na de eerste financiële crisis was er de tweede financiële (landen)crisis. Griekenland, Italië, Spanje en Portugal balanceerden op de rand van het faillissement.

Als dichte partner van de overheden kwam ook Dexia weer in de problemen en de grote internationale financiële groep werd ontmanteld. In België betekende dat in eerste instantie terug naar af. Terug naar de formule van het Gemeentekrediet. Toen ik mee aan de wieg stond van de nieuwe banknaam Belfius, besefte ik dat we niet het einde van de geschiedenis van Fukuyama hadden beleefd, maar het einde van een tijdsslot.

De twee financiële crisissen zouden lang gevolgen hebben en het kon bijna niet anders dan dat ze een nieuw economisch tijdperk hadden ingeluid. Een tijd waarvan de crisis de bedrijven dwong leniger, sneller, slanker en efficiënter te leren acteren. Met minder geld, maar beter ingezet. Daarmee werd een nieuw momentum gecreëerd voor een (r)evolutie die al een tijd in de lucht ging. Een momentum voor een nieuw soort ‘jong’. Een ‘jong’ van (super)jonge techondernemers, een jong van digital natives, een jong van sociale en niet-traditionele media. Een jong van een nieuwe generatie, genoemd millennials en ‘digitale inboorlingen’. Met als nieuw centrum van de wereld: Silicon Valley. Je moet er naartoe of je bent er (virtueel) geweest.

Hoe jong ik me in 2013, op mijn vijfenvijftigste, ook voelde, ik begreep dat er mij een andere toekomst wachtte. Ik besefte steeds meer dat de twee grootste uitdagingen die op ons afkomen technologie en demografie zullen zijn. Die twee uitdagingen moeten elkaar kunnen vinden in plaats van met elkaar te botsen. Dit is niet de strijd van jong tegen oud, van millennials tegen babyboomers of van nieuwe tegen oude tijden.

De wereld van morgen zal technologisch zijn of zal niet zijn.

De babyboomers hebben er alle belang bij die technologische evoluties te omarmen, zeker als de voorspellingen van bepaalde futuristen zullen uitkomen. Een van de bekendste van die futuristen, de reeds eerder vermelde Ray Kurzweil, ontwikkelde een theorie die hij de Law of acceleration returns doopte.Volgens die theorie zou de mens tijdens de eenentwintigsteeeuw maar liefst duizend keer meer vooruitgang boeken dan tijdens de vorige eeuw. De dertig jaar die de gepensioneerde babyboomers nog zullen leven, mogen we een exponentiële versnelling verwachten van de technologie. We staan voor de Vierde Industriële Revolutie. Mijn generatiegenoten, die schoorvoetend hun weg vinden naar sociale media en nieuwe technologieën trager adopteren, onderschatten vaak de impact die de nieuwe technologieën zullen hebben op de wereld waarin zij nog lang zullen rondlopen.

Daarbij gaat het niet alleen over ‘het internet’ als apart gegeven, maar over het internet dat alles met alles verbindt. Het gaat om the internet of things, maar ook om zaken als nanotechnologie, synthetische biologie, robotica, 3D-printing en artificiële intelligentie. Deze technologieën dragen het potentieel van nieuwe welvaart in zich. Voor jong, maar vooral ook voor oud. Maar ze zorgen ook voor onrust over de toekomst, want de snelheid waarmee veranderingen zich voordoen heeft weliswaar ook keerzijdes. We leven als het ware in een permanente staat van crisis. De wereld is steeds minder voorspelbaar geworden. Ontwikkelingen gaan zó snel dat we er nauwelijks nog vat op krijgen. Vraagstukken worden steeds ingewikkelder en onoverzichtelijker. De parameters veranderen voortdurend, aangrijpingspunten verschuiven en er is een overvloed aan data waarop we nauwelijks nog greep hebben. Kortom, we leven in ‘VUCA’-tijden. De ‘V’ in VUCA staat voor volatile: een wereld die in toenemende mate grillig, veranderlijk en vluchtig is. De ‘U’ voor uncertain: de wereld verkeert in een permanente staat van onduidelijkheid en onzekerheid. Verder gaat het over complexiteit: vraagstukken en problemen worden steeds onoverzichtelijker, ingewikkelder en minder beheersbaar. En ten slotte ambiguïteit: oplossingen lijken nauwelijks nog voorhanden of leiden enkel tot dubbelzinnigheid en tegenstrijdigheid. In elk geval leidt de snelheid van de technologische ontwikkelingen en de kenmerken van de VUCA-wereld in veel branches en sectoren tot marktontwrichting (disruption). Oude paradigma’s verdwijnen samen met tal van merken en winkelformules. Weg Kodak, weg Agfa. Zie ook de muziekindustrie: platenzaken en albumverkopen zijn vrijwel geheel verdwenen als gevolg van de digitalisering, de opkomst van het internet en de introductie van iTunes en Spotify. Weg Free Record Shop. Zie de opkomst van de webwinkels: warenhuizen en de detailhandel verdwijnen in razendsnel tempo als gevolg van de groeiende online verkopen. Geen plaats meer in onze winkelstraten voor M&S Mode en Marks & Spencer. Ontwrichting is overal. Vrijwel geen enkele branche of sector kan zich eraan onttrekken.

Ontwrichting en onrust is wat veel jongerendrijft. Ontwrichting en onrust iswat veel oudere mensen bang maakt.

Is ook de gouden tijd voor de babyboomers daarmee voorgoed achter de rug? Soms lijkt het wel zo. Niettegenstaande de verhoging van de pensioenleeftijd, vallen zij in deze volatiele tijden nog vaak in de leeftijdklasse waar er eerst naar gekeken wordt bij ontslag of herstructurering. Eindeloos genieten van de zuiderse zon lijkt enkel nog een hedonistisch overblijfsel uit de reclamespots in het verleden.Vandaag stel ik me, samen met vele anderen, vragen, vrage nover de grote transitie(s) die we meemaken. Te jong voor’oud oud’, te oud voor ‘nieuw jong’? Wat willen, kunnen en zullen we aanvangen met de rest van ons langere leven? Brug of afschrijfscenario’s: het zijn kortetermijnoplossingen die haaks staan op een fundamenteel langer leven.

Vragen stellen is één, ze beantwoorden lijkt voor de oudste babyboomers misschien iets te laat te komen. Die zijn ondertussen zeventig geworden en ook anderen zullen nog leven volgens de oude conventies. Maar met de zogenaamde babybloomers, zoals trendwatcher Herman Konings ze noemt, zitten we wel in een generatie die de eerste antwoorden wil op de vraag naar een volwaardig langer leven waarin we actief participeren. Willen? Ook wel ‘moeten’, als het gaat over langer werken. Of is het eerder ‘kunnen’, in de economische zin van het woord? En gaat het dan wel ten volle over ‘willen’? Voltijds werken, bijvoorbeeld?

In de volgende hoofdstukken zullen we dieper ingaan op de vraag hoe langer leven voor ongelofelijk belangrijke transities zal zorgen. Niet alleen voor de late babyboomers, maar voor iedereen. De demografische impact van langer leven mag dan iets dichter bij de babyb(l)oomers liggen en de ware impact van technologie wat verder, ook de jongste generaties – voor wie technologie een open boek mag zijn – zullen op hun beurt beïnvloed worden door de veranderingen in demografie.

Alleen gaan we er als babyb(l)oomers voor de eerste keer in de geschiedenis zo sterk mee te maken hebben. Laat ons pioniers zijn van een nieuw denken over ouder worden en een langer leven. Mét en dánkzij technologie. Pioniers voor alle generaties na ons die de uitdagingen van de talrijke transities van een niet-lineair levenspad zullen ervaren. Een uitdaging, en misschien ook wel een beetje een plicht. Want in ons hoofd zijn we nog ‘jong’ maar in de publieke opinie zouden we weleens te oud kunnen worden. En dan is het over en out!?

Voorpublicatie: 'De babyboomers vormen een historische generatie'
© Houtekiet

Dit hoofdstuk komt uit het bijzonder boeiende boek ‘Wat als we straks 100 worden’ van Dirk Schyvinck. Honderd worden... Soms klinkt het als een vloek. Terwijl we er net een zegen van moeten maken. Dirk Schyvinck beschrijft in zijn boek een andere visie op jong en oud. Een nieuw oud dat naast het overwegende ideaal van een ‘eeuwig jong’, een eigen rolmodel van een modern oud durft te claimen.

Wat als we straks 100 worden is een uitgave van Houtekiet.

ISBN 9789089246264. Prijs € 24,99 .

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content